Die vraag bekruipt mij vanaf de eerste keer dat ik een stap zette in het Europees Parlement in Brussel, zo'n 10 jaar geleden alweer. Het gevoel dat het gebouw, en de regels voor toegang, bedacht zijn om 'gewone burgers' liever buiten dan binnen te houden, heeft mij sindsdien niet meer losgelaten. Sterker nog, het wordt steeds erger, naarmate zowel de toegangscontrole als de veiligheidsmaatregelen aangescherpt worden naar aanleiding van vervelende incidenten of ronduit gevaarlijke situaties*.
In Brussel mag je als burger het pand alleen in met een afspraak, onder begeleiding van personeel van het EP en na aanleveren van paspoort- of anderzijds identiteitsgegevens. Geregistreerde lobbyisten hebben daarentegen vrije toegang. Disclaimer: Ik ben er in beide hoedanigheden geweest, en de ironie hiervan ontgaat mij niet.
Hoe anders was dat in Washington, D.C., waar ik werkzaam was voor een milieuorganisatie en in die hoedanigheid zo af en toe de Congressional Office Buildings bezocht. Soms hadden we een afspraak, vaker kwamen we gewoon 'brieven rondbrengen'. Ik heb het over de periode 2007-2009, beste lezers: e-mail was voor day-to-day business, maar voor de belangrijke zaken schreven we brieven, printten die uit, en bezorgden ze één voor één op kantoor bij de Representatives en Senators. Bij die kantoorgebouwen kon men zonder moeite naar binnen, door de beveiliging, die het stapel brieven inspecteerden, en liepen we gewoon door. Vele mijlen rechtlijnige wandelgangen verder hadden we een heleboel congressional interns, een aantal staffers en met een beetje mazzel ook een paar volksvertegenwoordigers gesproken. We hadden geen registratie, geen vooraankondiging en al helemaal geen badge nodig. We waren vertegenwoordigers van de civil society en net als elke andere burger mochten we het pand vrij in en uit lopen.
Maar het zijn niet alleen toegangsbeperkingen die bij mij twijfels oproepen over het democratische gehalte van óns Europees Parlementsgebouw. Het gebouw an sich is lastig te navigeren. Bekend zijn de verhalen over nieuwe Europarlementsleden en hun personeel die in de eerste maanden in functie moeite hebben om hun weg te vinden. Elke Europarlementariër heeft een eigen kantoor, onder systeemplafonds aan een donkere gang met het parlementaire élan van een stoeptegel, in een deel van het gebouw waarin andere Europarlementariërs van dezelfde fractie ook gehuisvest zijn. Ruimtes waar toevallige cross-party ontmoetingen kunnen plaatsvinden zijn zeer waardevol, maar niet in overvloede aanwezig in het EP.
Ik moest aan deze ondemocratische architectuur denken toen ik vorige week het boek 'Wantrouwen in de wandelgangen' van journalisten Jan Tromp en Coen van de Ven las. In eerste instantie gaat het boek over de veranderingen in de relatie tussen de Haagse pers en politiek in de afgelopen decennia. Maar wat mij echt aantrok waren de passages over de invloed van de architectuur van een parlement op de politieke cultuur, en andersom. Dit in het kader van de verhuizing vanuit de oude Tweede Kamer in het Binnenhof (en haar geur van wilde beesten, Hans van Mierlo dixit) naar de 'steriele' nieuwe Tweede Kamer en nu voor een paar jaar op de nog zakelijker Apenrots, B-67, De Bunker ofwel het oude Ministerie van Buitenlandse Zaken. Daar is het kloppend hart van de Nederlandse democratie tijdelijk gehuisvest. Een gebouw dat grappig genoeg veel van dezelfde mankementen kent als het Europees Parlement.
Zo citeren ze Amerikaanse emeritus-hoogleraar politicologie Charles T. Goodsell: "De stijl van debatteren en de omgang met elkaar in de tempels van de politiek hebben hun weerslag op vormgeving en inrichting ervan."
Kennelijk zou Winston Churchill de halve cirkel en de grote stoelen van de nieuwe Tweede Kamers hebben verafschuwd, dus ik kan mij alleen maar voorstellen wat hij had gevonden van de massale Hemicycle in zowel Brussel als Straatsburg, waar er geen sprake is van een echt parlementair debat. Hoe kun je je op je opponent richten, wanneer die achter je rug zit, of zodanig ver weg in de zaal dat je diens gezicht niet eens kunt herkennen? Als we de filosofie van Goodsell volgen, werd misschien het gebouw wél bewust zo ontworpen, dat er geen sprake zou kúnnen zijn van een echt plenair parlementair debat.
Volgens Auke van der Woud, emeritus-hoogleraar in de geschiedenis van de architectuur en stedenbouw, "schort [het] [in Nederland] aan een verlangen naar een hogere expressie. Het algemeen belang behoort gestalte te krijgen in debat, in ideeënstrijd en aan het slot daarvan is er dan een uitkomst. Idealiter vindt zo'n debat plaats in een gebouwde omgeving die een gevoel voor het grote geheel uitdrukt.''
Zelfs ik, kandidaat-Europarlementariër voor dé Europa-partij, iemand met steevast overtuiging dat de Europese Unie de beste politieke uitvinding in de geschiedenis is, krijg geen gevoel voor het grote geheel in de Brusselse -laat staan de Straatsburgse- parlementaire gebouwen. Dan vraag ik me oprecht af: wie dan wel. En hoe kan het beter?
Laten we eerlijk wezen, we gaan geen geheel nieuwe Europees Parlement bouwen de komende decennia. Persoonlijk zou ik al blij zijn met één enkele zetel voor het Europarlement, en dus met een einde aan het maandelijkse verhuiscircus. Maar er is afgelopen december wél besloten dat het gebouw in Brussels toe is aan een grondige verbouwing, en de middelen daarvoor zijn vrijgemaakt. Laten we deze kans pakken om fundamentele verbeteringen, naast modernisering en verduurzaming, te realiseren.
We kunnen iets doen aan een aantal randvoorwaarden die invloed hebben op de politieke cultuur in Europa en dus op onze Europese democratie. Om te beginnen, we kunnen het Parlement toegankelijker maken voor 'gewone burgers'. Minder eisen aan een bezoek stellen, onze deuren echt open gooien. We hebben immers niks te verbergen.
Ten tweede zou ik willen pleiten voor een herziening van de procedurele regels in het EP, om het debat in de plenaire zaal te bevorderen en verrijken.
Ten derde: laten we breken met het denken in hokjes door de hokjes letterlijk af te breken. Zoek naar manieren om Europarlementariërs gemengder te huisvesten, om informele contacten tussen politieke groeperingen en parlementariërs uit verschillende landen te vergemakkelijken.
In de woorden van professor Van der Woud: de essentie van een parlement is "het uitwisselen van gedachten en opvattingen om tot een oplossing te geraken voor maatschappelijke problemen [...] zo'n ideaal gebouw representeert dan iets wat niet per se ideologisch is maar wat wel een gevoel van iets heel belangrijks uitdrukt."
En hoe ging die publiekscampagne alweer? O ja. Europa. Best belangrijk.
* In deze blogpost trekt de American Civil Liberties Union (ACLU) aan de bel over het risico dat zo'n scenario gaat ontstaan in de VS n.a.v. de bestorming van het Capitool. Congress Shouldn’t Be Fenced Off to the People it Represents | ACLU